Onzorgvuldige houding verzekeraar: recht op smartengeld?

Onzorgvuldige houding verzekeraar: recht op smartengeld?

In een uitspraak van 11 december 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:10759) heeft het hof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld over de vraag of bij een onzorgvuldige dossierbehandeling door de verzekeraar ruimte bestaat voor toekenning van smartengeld.

Het ging in deze zaak om een echtpaar dat in juni 1999 betrokken was geraakt bij een verkeersongeval. In december 1999 wendt het echtpaar zich tot een advocaat. Deze stelt WAM-verzekeraar Aegon aansprakelijk voor het letsel dat de vrouw door het ongeval heeft opgelopen. De schade van de vrouw wordt geregeld in 2005. Drie jaar na het ongeval, in 2002, stelt ook de man Aegon aansprakelijk voor het ongeval en de daaruit voortvloeiende schade. Hij heeft door het ongeval een whiplash opgelopen. Wat volgt is een bijzonder trage en moeilijke afhandeling van de schade. Een geschilpunt in de procedure bij de rechtbank is de vraag of sprake is van secundaire victimisatie, ook wel aan te duiden als onrechtmatige schadeafwikkeling die zorgt voor verergering van door het ongeval veroorzaakt leed of schade. De rechtbank wijst de vordering wegens secundaire victimisatie af. Het hof AEGON acht wél aansprakelijk voor de onzorgvuldige behandeling van de zaak. Het hof kent het slachtoffer daarom een immateriële schadevergoeding van € 10.000,- toe.

Welke omstandigheden acht het hof doorslaggevend?

Allereerst somt het hof de correspondentie en contacten tussen partijen op. ‘Uit deze lange reeks van correspondentie rijst het beeld op van een bijzonder stroperig letselschadedossier’. Het hof overweegt dat een trage behandeling van het dossier alleen onvoldoende is om een onzorgvuldige behandeling van de zaak aan te nemen. Leidend is de gebruikelijke gang van zaken indertijd bij de afwikkeling van dit soort letselschadezaken. Daarbij komt dat ‘slepende discussies over de persoon van de als deskundigen te benoemen neuroloog en arbeidsdeskundigen helaas niet ongebruikelijk zijn en waren, zeker indien het letsel een postwhiplashsyndroom betreft’. In het nadeel van de man weegt mee dat hij pas drie jaar na het ongeval Aegon aansprakelijk heeft gesteld en dat de schade van zijn vrouw wél snel na het ongeval werd gemeld. Het hof acht het begrijpelijk dat hierdoor de twijfel bij Aegon werd gevoed over het causaal verband tussen de klachten van de man en het ongeval.

Hetgeen Aegon door het hof wél verweten wordt, is dat in 2007 een ‘plotselinge koerswijziging’ wordt ingezet met de komst van een nieuwe schadebehandelaar. Deze koerswijziging ligt in een nieuwe eis van Aegon voor het inschakelen van een arbeidsdeskundige, het zonder verklaring weigeren een verzekeringsarts in te schakelen en het in twijfel trekken van de medische causaliteit terwijl de diagnose in 2005 wel voldoende onderbouwd was. Deze koerswijzigingen hebben de toch al niet voortvarend gevoerde onderhandelingen nog verder vertraagd en gecompliceerd. Daarbij komt dat het eerste voorschot pas in 2006 aan de man is betaald, nadat daar meerdere malen om gevraagd was. Het hof acht het begrijpelijk en aannemelijk dat de man hierdoor niet alleen gefrustreerd is geraakt, maar dat zijn psychische toestand, die al fragiel was en waarmee Aegon bekend was, daardoor is verslechterd.

Conclusie

Het gedrag van de aansprakelijke persoon of zijn verzekeraar na het schadevoorval kan, gelet op alle omstandigheden van het geval, gevolgen hebben voor de omvang van het smartengeld en een zelfstandige grond voor smartengeld opleveren. Het gedrag van de verzekeraar kan in dat oordeel afgezet worden tegen de gebruikelijke gang van zaken bij de afwikkeling van het specifiek soort letselschadezaak. Zo kan het, zonder redelijke grond, blijven weigeren van een voorschot op de schade lijden tot een onzorgvuldige dossierbehandeling.

Door: Hilde Cornelese